Wijzigingen Arbowet 2017

Door Erik van Triest

Per 1 juli zijn de wetswijzigingen van de Arbo wet ingegaan. Belangrijk voor de OR om te weten. De OR heeft tenslotte instemmingsrecht op sommige onderdelen van de wet. Wat is eigenlijk de aanleiding om de wet te wijzigen en wat houden de wetswijzigingen in?
Erik van Triest belicht in dit artikel de aanleiding van de wet, de problemen die er waren en met deze wetswijziging hopelijk opgelost worden. Daarnaast een overzicht van de wetswijzigingen zelf.

Aanleiding voor de wetswijziging Arbowet

Twee problemen hebben aanleiding gegeven tot de wetswijziging:

Probleem 1. Preventieve arbozorg is bijna helemaal verdwenen uit de contracten met bedrijfsartsen.

In de toelichting bij de wet schrijft de minister dat uit onderzoek blijkt dat 61% van de bedrijfsartsen vindt  dat de onafhankelijkheid van de arts onder druk komt te staan door commerciële belangen.

Eén op de vijf artsen zegt dat de eigen werkgever, de arbodienst dus, het moeilijk maakt om onafhankelijk te werken.  Een gevolg daarvan is dat  veel bedrijfsartsen het gevoel hebben niet vertrouwd te worden door werknemers (67%!).

Je kunt concluderen dat bedrijfsartsen en arbodiensten zich als beroepsgroep enorm de kaas van het brood  hebben laten eten. Veel artsen en arbodiensten laten hun oren hangen naar hun opdrachtgever, de werkgever, maar dat zegt de minister natuurlijk niet op die manier.

Wat is er gebeurd met de preventieve zorg?

In de afgelopen 20 jaar zijn de bedrijfsartsen en arbodiensten massaal verdwenen uit het preventieve deel van de arbozorg.

Volgens de SER (Sociaal Economische Raad) kostte een contract met een arbodienst in 2002 gemiddeld 137,40 euro per werknemer. Volgens het overheidsorgaan RIVM zijn de uitgaven  gezakt naar ongeveer 15 euro per werknemer. Van 15 euro kun je inderdaad geen werkplekken bezoeken, werkplekonderzoek doen, adviezen schrijven, bijdragen aan de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). Exit preventie.

Dat de prijs van de contracten met de arbodienst zo omlaag ging heeft deels te maken met de prijsconcurrentie tussen arbo-aanbieders. Sinds 2005 zijn werkgevers niet meer verplicht alle deskundigheid bij één dienst in te kopen. Sindsdien drukken zelfstandige bedrijfsartsen, casemanagementbureautjes en allerlei andere aanbieders de prijzen. Maar niet alleen de prijs gaat omlaag, ook de kwaliteit!

De nieuwe regels in de arbowet proberen dit op een wat halfslachtige manier te repareren.

Probleem 2: Preventie komt ook op organisatieniveau niet echt van de grond

In 2005 werd de functie preventiemedewerker ingevoerd met als doel preventie op de werkvloer te borgen. Dit was een lapmiddel. In de toelichting bij die wetswijziging werd toen al geconstateerd dat noch de arbodiensten, noch organisaties intern er in slaagden preventief beleid goed vorm te geven.

Het vorige kabinet constateerde in 2015 dat werkgevers steeds minder geld (willen) uitgeven aan preventie. De contracten met arbodeskundigen bevatten minder preventieve taken. De samenwerking tussen interne en externe deskundigen op de werkvloer komt niet van de grond. Kortom er is nog steeds geen structurele preventie.

De nieuwe wetswijziging heeft als doel de samenwerking tussen preventiemedewerker, OR en externe deskundigen te bevorderen zodat er echte preventie van ziekte, slijtage, burn-outs plaatsvindt.

Wat zijn dan de wijzigingen?

 Belangrijke wijziging 1: toegang tot bedrijfsarts

De huidige minimumtaken van arbodienstverleners (dus niet uitsluitend de arts) zijn:

  • toetsen RI&E,
  • deskundige begeleiding bij ziekte,
  • aanbieden PAGO (periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek),
  • eventueel verrichten wettelijk verplichte aanstellingskeuringen.

Daar komt nu weer bij:

  • bieden van toegang voor consultatie bedrijfsarts, niet alleen bij ziekte!

De reden is dat nog niet iedere werknemer die toegang tot de bedrijfsarts had. (Het arbospreekuur is in 2007 afgeschaft.) Met ingang van deze wetswijzing moet de werkgever iedere werknemer de mogelijkheid bieden de arts te consulteren zonder toestemming vooraf van de werkgever. Je kunt de arboarts consulteren voordat je ziek bent. Misschien omdat je zorgen hebt over je gezondheid. Dat is een preventief consult. Je bent immers nog niet ziek.

Belangrijke wijziging 2: Nieuwe eisen aan het basiscontract met de arts

Artsen gaven aan door kostendruk vaak niet eens het bedrijf te mogen bezoeken waar ze diensten verleenden.  Ze moeten nu vrije toegang tot alle werkplekken krijgen.

De wetswijziging verplicht nu de werkgever om de arts zijn beroep goed te laten uitoefenen door:

  • De arts toe te staan iedere werkplek te bezoeken.
  • De arts het recht te geven overleg te voeren met preventiemedewerker en OR.
  • De arts toe te staan de werknemer op de hoogte te brengen van de mogelijkheid van een second opinion.
  • Te eisen dat de arts een klachtenprocedure heeft.
  • Ook moeten artsen vanaf nu weer beroepsziekten melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.

Deze vijf eisen moeten opgenomen en uitgewerkt zijn in het basiscontract met de arts. De instemming van de OR voor de veranderingen in het basiscontract is vereist. De werkgever krijgt na invoering van de wet, 1 juli 2017,  een jaar de tijd om de contracten aan te passen

Belangrijke wijziging 3: Second opinion

Werknemers mogen, als ze twijfelen aan het oordeel of de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts, een verzoek doen om een “second opinion” door een andere bedrijfsarts.

Dit leidt tot doorverwijzing naar een andere bedrijfsarts, geen directe collega van de arts. Het mag in principe niet worden geweigerd, tenzij het onzin is. De kosten zijn voor de werkgever.

De arts zelf kan ook doorverwijzing naar een gespecialiseerde bedrijfsarts vragen

Belangrijke wijziging 4. Instemmingsrecht op de persoon van Preventiemedewerker

OR krijgt nu naast instemmingsrecht op het takenpakket ook instemmingsrecht op de persoon van de preventiemedewerker en diens (onafhankelijke!) positionering in de organisatie.

De preventiemedewerker hoort de werkgever bij te staan (adviseren, RI&E, uitvoering). De minister vindt het belangrijk dat de preventiemedewerker het volle vertrouwen van de werknemers heeft. Dat is de reden dat hij de OR instemmingsrecht op de persoon geeft.

Hier ligt een kans voor de OR. Ik ken maar een paar organisaties waar de preventiemedewerker goed functioneert: als een praktische, onafhankelijke, zichtbare voorlichter en aanjager. In de meeste gevallen weet de OR niet wie de preventiemedewerker is, of heeft een personeelsfunctionaris of veiligheidskundige het etiketje “preventiemedewerker” erbij gekregen.

De OR heeft hier dus de mogelijkheid om het hele preventieve beleid goed vorm te geven.